Tweeduizend mensen; zittend, staand, dansend en uiteindelijk liggend, in een grote achthoekige zaal. Tafels met pagina’s en pagina’s vol woorden die uitgevers aan de mens proberen te brengen. Een kar met broodjes haring en paling. Ook eentje met koffie. En een bar waar, naast het bier, ook de wijn uit een tap vloeit. Niet ver van de ingang kun je voor een paar Euro een liefdesgedicht in je oor laten fluisteren. En dat was alleen nog maar de franje. Afgelopen zaterdagnacht was ik bij De Nacht van de Poëzie.
Door de jaren heen had ik wel eens jaloers en van een afstand gekeken naar dit soort culturele evenementen. In Egypte schreef ik over kunst en cultuur. Regelmatig waren dat stukjes over obscure optredens van gedreven, maar door mij toch regelmatig onbegrepen kunstenaars, waar altijd dezelfde 27 mensen op af kwamen. Wijs knikten zij dan met hun hoofd als verwarde flarden van zinnen, gelispeld over atonale muziek, over ons, de onbehaaglijke toeschouwers, werden uitgestrooid. Tot de dag van vandaag jeukt het een beetje op mijn rechter schouder als ik woorden als installation of performance art hoor.
Vol verwachting klopte mijn hart dit keer, zonder excuses, bij aanvang van De Nacht. De manier waarop de hoofdletters werden gebruikt vond ik een beetje gevaarlijk; het schept hoge verwachtingen. Maar vanaf het moment dat de presentatoren gevatte woordwonders bleken te zijn wist ik dat het goed zat.
Na al die tijd was mijn kennis der dichters wat vergeeld, maar dat betekende alleen maar dat ik vol blijde verassingen kwam te staan, afgewisseld met het herontdekken van oude bekenden. De subtiele en toegeeflijke weemoedigheid in Judith Herzberg’s werk, de simple, schuchtere schoonheid van Kira Wuck’s woorden, de bedrieglijk simpele, bijna-staccato zinnen van Erik Jan Harmens. De sombere en o-zo-mooie wrangheid in de poëzie van Jean Pierre Rawie en de faux-feestelijke verbazing in de gedichten van Maud Vanhauweart. En nog veel meer.
Er was muziek; van klassiek piano tot een zinderend optreden van Rufus Wainwright. Van prachtig gezongen Shaffy liedjes door Maarten Heijmans en een enthousiast tango orkest met zwoegende trekzakken en ernstige dansparen die over de prachtig verlichte vloer gleden. Over het hippe, jonge paar dacht ik: gelukkig is zijn knotje nog net kleiner dan het hare. Hipsters, hippies, belegen meneren en mevrouwen, jonge goden en alles ertussen in waren vertegenwoordigd in het betrokken publiek.
De langzame tred, geaccentueerd door de felblauwe suede schoenen, waarmee Remco Campert het toneel opliep, kondigde feilloos aan dat de meester bedachtzaam en met een broze intensiteit nog één maal zijn stem zou gebruiken om ons te overspoelen met zijn kunst. Ik kon de ademloze stilte gedurende het tijdloze Lamento, of de ontroering die steeds dieper om zich heen greep tijdens zijn bedachtzame voordracht van Licht van mijn Leven, moeilijk van me afschudden toen de woorden stopten. De staande ovatie die door de zaal donderde schoot in alle geestdrift toch te kort om het melancholische weten dat dit de laatste keer was te verdrijven.
Mooi zodat het een beetje pijn deed, zoals het hoort met goede poëzie. De Nacht was prachtig op wel zeven manieren. En de hoofdletters meer dan waardig.